Na een dag, waarin een deel van mijzelf (het overwerkte deel), weergegeven door een collega arts, zich ziek gemeld heeft en een ander deel van mijzelf, (het (hard) werkende deel) de andere collega arts, met mij, met z'n tweeën het werk voor drie gedaan heeft, ben ik na thuiskomst, ik had gelukkig, alsof je zoiets voorvoelen kan?, gisteren al voor twee dagen gekookt, na diner, op de bank, na een paar uur slaap, waar weer een ander deel (het niet werkende deel) er even volledig mocht en kon zijn, weer in het midden ontwaakt.
Het brandende hout, dat zich als vuur aan me toont, heeft het grootste gedeelte van de avond, ongezien toch waargenomen, de wacht over mij gehouden, me verwarmend in de volle overgave van vuur zijn, ongeacht mijn wel en niet waarnemen ervan.
Oh zou ik kunnen leven zoals vuur, met die overgave van hetgeen (degene) te zijn, die in (de) essentie van het aanwezig zijn, in verbinding met dat wat (nodig/de bedoeling) is, om te worden wie je altijd al was, zich toont, oh God, want zonder hout, zonder zuurstof, geen vuur.
Na dit ontwaken, bevond ik me dus, even, in een mysterieuze sfeer, zoals woorden die weten op te roepen door woorden heen, waar een oranje licht, van het vuur en wat brandende kaarsen, het duister op gepaste afstand houdt, waardoor gedachten, vrij, over land en in de lucht en over oceanen, banen volgen, die pas achteraf waarneembaar zijn, in opgewekte beelden.
OPGEWEKTE BEELDEN
En ik maar denken dat daar een oordeel in schuilt
dat het deel oor van mij hier eerst vrolijk in hoort
en pas daarna, in tweede instantie, het werkwoord ontdekt
deze perceptie zegt niets en alles over opgewekte beelden en mij
en over oor-delen
delen wat je hoort, wat je denkt te horen
want vrolijke beelden en tegelijk ontstane beelden blijven, hoe ik er ook naar kijk, beelden.
Het brandende hout, dat zich als vuur aan me toont, heeft het grootste gedeelte van de avond, ongezien toch waargenomen, de wacht over mij gehouden, me verwarmend in de volle overgave van vuur zijn, ongeacht mijn wel en niet waarnemen ervan.
Oh zou ik kunnen leven zoals vuur, met die overgave van hetgeen (degene) te zijn, die in (de) essentie van het aanwezig zijn, in verbinding met dat wat (nodig/de bedoeling) is, om te worden wie je altijd al was, zich toont, oh God, want zonder hout, zonder zuurstof, geen vuur.
Na dit ontwaken, bevond ik me dus, even, in een mysterieuze sfeer, zoals woorden die weten op te roepen door woorden heen, waar een oranje licht, van het vuur en wat brandende kaarsen, het duister op gepaste afstand houdt, waardoor gedachten, vrij, over land en in de lucht en over oceanen, banen volgen, die pas achteraf waarneembaar zijn, in opgewekte beelden.
OPGEWEKTE BEELDEN
En ik maar denken dat daar een oordeel in schuilt
dat het deel oor van mij hier eerst vrolijk in hoort
en pas daarna, in tweede instantie, het werkwoord ontdekt
deze perceptie zegt niets en alles over opgewekte beelden en mij
en over oor-delen
delen wat je hoort, wat je denkt te horen
want vrolijke beelden en tegelijk ontstane beelden blijven, hoe ik er ook naar kijk, beelden.